TOT OP HET BOT
De ochtend bracht steevast dezelfde herkenbare geluiden
met de doffe dreun van het halve varken op het logge slagersblok
en het scherpe snerpen van het aanzetstaal langs de uitbeenmessen,
dat de opmaat vormde voor het dagelijks verbaal gevecht
tussen de beide zonen van de slager.
Deze aleatorische ouverture van elke werkdag in de slagerij
eindigde plots als de slager met een botte klap
zijn hakmes in de werkbank kliefde.
Elke dag weer schrokken de zoons
van de woede van hun vader,
hij hoefde dan ook niks te zeggen,
omdat iedereen al jaren wist:
het uitbenen was voorbehouden
aan de oudste zoon.
Dan begon de lange werkdag
in de ijzige stilte van het kale werklicht,
dat bij het vallen van de avond over de glimmende vloer
alle herinneringen voor één korte nacht wegspoelde
tot bij het ochtendkrieken het lijdzame hakblok
steunt onder het volgende varken.
De stilte, die nu volgt, wordt slechts getekend
door het geluid van stuiterende botten
en de tik van een enkele rib tegen de lampenkap
totdat de gladde vloer totaal bezaaid ligt
met botten, benen, ribben en een enkele poot
en de slager en zijn oudste zoon onthutst staren
naar het perfect uitgebeende vlees.
De jongste zoon staat over zijn werkbank gebogen
en hij beantwoordt de vragende blikken handenwrijvend:
'Ik dacht, ik begin vandaag maar eens met de gehaktballen'.
|