NOVEMBER IN HET NOORDEN
De Tricolore hangt van ellende halfstok tegen de vlaggemast geplakt
en de Franse haan kijkt als versteend vanaf de hoge obelisk neer
op de bezoeker, die een uitgebeitelde naam aanwijst,
terwijl hij opgetogen glimlacht naar haar man,
trouwe dienaar van de Vijfde Republiek,
die de fotocamera bedient, zo gaat het altijd.
Zoals ze, even voordien, met een meewarige glimlach heeft herkend,
hoe haar Pierre in de natte novemberkou zijn opperste concentratie voorwendt,
als hij van het natgeregende briefje met Arabische tekens
langs de oneindige namenrijen speurt tot hij gedecideerd wijst: ‘Ici!’
Als hij dadelijk naar binnen komt en zijn kepi te drogen hangt,
zal ze niet vragen of de bezoeker Algerijn is of Tunesiër
en of hij de Franse taal machtig is,
ook vraagt ze niet of hij zijn grootvader zocht
en ze vraagt zeker nooit of die grootvader hier ook ligt.
Ze zal wachten, tot ze samen, door het betraande raam,
de bezoeker nakijken en als ze dan de radeloze blik van haar man herkent,
zal ze alleen maar vragen of hij weer dezelfde naam heeft aangewezen.
Voor de zoveelste keer zal de beheerder van het massagraf dan
instemmend en schuldbewust knikken,
waarop zij haar geliefde Pierre weer zal omarmen
en zich vastklampt aan de hoop,
dat ze over drie jaar terug kunnen naar het zuiden
om eindelijk die smerige oude oorlog achter zich te laten.
|